Hoofdstuk 1
De stilte werd plotseling verstoord door het geluid van stenen die vielen langs de steile berghelling. Een steenbok keek verschrikt omhoog naar de donkere figuur die behoedzaam zijn weg zocht op het smalle pad. Er kwamen zelden mensen in deze streek omdat er regelmatig beren waren gezien. Nog niet zo heel lang geleden was er een herder aangevallen die met zijn kudde te ver was afgedwaald. Wat bezielde een monnik om door deze streek te trekken? Met zijn blote voeten in open sandalen zocht hij behoedzaam zijn weg op het rotsige pad. Het leek of zijn geest automatisch zijn voeten aanstuurde, want zijn gedachten waren elders. Zijn gezicht zat verscholen onder de kap van zijn bruine habijt van ruw kamelenhaar. Een rugzak hielp hem het evenwicht te bewaren. Wilde orchideeën verspreidden hun parfum tussen de bergen, maar deze zoete geur was niet aan hem besteed. De jongeman had andere dingen aan zijn hoofd en had geen oog voor de schoonheid van het landschap. Zo zag hij ook niet de steenbok die hem gebiologeerd met zijn ogen bleef volgen en die klaarstond om weg te springen. Een donzig ringbaardje deed hem ouder lijken dan de achttien jaren die hij vanaf zijn vondst als baby in het klooster had doorgebracht. Was het werkelijk waar wat ze hem verteld hadden? Het verdriet in zijn donkere ogen verraadde nog de emoties die hij sinds die bewuste dag gevoeld had. Al peinzend liet hij de plek waar het allemaal begonnen was achter zich. Waarom had hij niet veel eerder zijn biezen gepakt? Na die inval had hij toch moeten begrijpen dat de Roomse Kerk haar schaapjes vooral met angst bij elkaar hield.
Een felgroene hagedis deed hem opschrikken en haalde hem uit zijn gedachten. Het mini draakje schoot verschrikt weg voor zijn voeten. Gezien vanuit het perspectief van dit diertje moest hij een reus zijn, bedacht hij zich. Zo was alles relatief en zo zou hij er misschien ook naar moeten kijken. Waren die gebeurtenissen werkelijk zo groot of was zijn geest nog te beperkt om deze waarheid te kunnen bevatten? Maar hoe kon hij zo blind zijn geweest? Waarom was hij niet veel eerder vertrokken uit dat slangennest? Maar waar had hij heen moeten gaan? Een gevoel van eenzaamheid overviel hem. Dat was hem de laatste tijd vaker overkomen; zijn verbinding met God begon scheurtjes te vertonen.
Van tijd tot tijd keek hij om, het zou niet lang duren voordat zijn verdwijning bekend werd en er een zoekactie op touw werd gezet. Hadden ze de brief al gevonden? Hij zag zichzelf weer zitten in zijn kleine cel waar alleen een bed, een tafel en een stoel stonden. De kaars wierp een spookachtig licht op de kale wanden waar slechts een lijdende Christus aan het kruis getuige was toen hij schreef: Eerwaarde, het is onmogelijk voor me om nog langer in dit klooster te blijven waar Gods woord niet meer wordt nageleefd. Ik kan het niet langer aanzien dat de teksten van de Heilige Schrift, sinds de vlucht van pater Emanuel, misbruikt worden. De gevolgen daarvan hebben me diep gekwetst…
Hoe zou hij verder gaan… moest hij vertellen wat hem nog meer dwars zat?
Ik ga op zoek naar de waarheid… Dit was voldoende.
De Heer zal me de weg wijzen, God zij met u.
Broeder Johannes
Niemand wist van zijn plan, behalve broeder Paulus die hem had ingelicht. Hij kon het nog steeds niet geloven wat deze hem verteld had. Het was onverdraaglijk te weten dat de man die hem liefdevol had opgenomen, op die manier gedwongen was te verdwijnen. Hij koesterde warme herinneringen aan pater Emanuel die als een vader voor hem was geweest. Het was hem nog steeds een raadsel waarom ze deze pater uit zijn ambt hadden gezet. Als de verhalen klopten, dan was er sprake geweest van een complot. Sinds pater Alphons als zijn opvolger was aangesteld heerste er een streng regiem in het klooster. De missie van de nieuwe abt was de opruiende gedachten van zijn voorganger uit de hoofden van de monniken te verdrijven. De leer van de Roomse Kerk moest weer gevolgd worden zoals in 1431 bij het Concilie van Bazel opgesteld. Daarin waren de nodige hervormingen doorgevoerd door Paus Martinus V, die was aangesteld om de strijd tussen de drie pausen te beslechten. Er was grote onenigheid binnen de Kerk ontstaan die zich ook door politieke motieven liet leiden. Johannes was gaan twijfelen; het klopte niet meer. Er werd niet gehandeld naar hoe men sprak en bij die inwijding waren de stoppen doorgeslagen. Hij probeerde dit voorval al jaren te verdringen, maar de vernedering was te groot. Vluchten was de enige oplossing, ook al besefte hij dat dit hem niet vrij zou maken. In de Bijbel stond dat vergeven de weg is naar verlossing, maar zolang wraakgedachten spelen is het de duivel die het pad aangeeft. Drie dagen geleden had hij in alle vroegte het klooster verlaten in Noordelijke richting. Hij volgde de aanwijzingen die broeder Paulus hem gegeven had. Deze was een van de weinigen in het klooster die hij volledig kon vertrouwen. Als geitenhoeder was hij de enige monnik die ver buiten het klooster kwam en de schuilplaats van pater Emanuel kende. Hij had Johannes in vertrouwen genomen, omdat hij wist wat de jongen voor Emanuel betekende. Paulus was erbij geweest toen hij als kind gevonden werd en wist ook wat hij als jonge monnik had meegemaakt. Het mannenklooster was een broeinest van frustratie geworden dat verborgen ging onder het habijt en vrome woorden. De buitenwereld had geen weet van wat zich hier afspeelde, alleen God was getuige… maar Hij greep niet in. Gods wegen waren ondoorgrondelijk.
Een tijdlang had Johannes het pad langs de rivier gevolgd, maar bij een bocht ging het ineens omhoog. De weelderige plantengroei werd steeds minder hoe hoger hij kwam. De zon kwam slechts af en toe tevoorschijn door het dikke wolkendek, maar het bleef gelukkig droog. De ruwe stof van zijn habijt schuurde langs zijn benen. Deze was niet gemaakt om lange tochten mee te maken; het was een onmogelijke klederdracht die alleen bedacht kon zijn om het lijden te versterken. Johannes zou de dag prijzen waarop hij deze jute zak kon afwerpen en kon ondergaan in het normale leven.
Hij begon te twijfelen of hij wel op de goede weg was. Er was geen enkel teken van leven te bespeuren in deze eindeloze, uitgestrekte natuur. Een eindeloos dal lag voor hem met aan beide kanten hoge bergen met sneeuw op de toppen. Hij had de rivierbedding verlaten en volgde het pad naar boven. De aanwijzingen waren duidelijk, hij herkende de rots die Paulus beschreven had. Deze leek op de kop van een reusachtige vogel en werd de Wachter genoemd. Niemand kwam hier voorbij zonder dat deze vogel het zag. Het gaf Johannes een vreemd gevoel bespied te worden, ook al wist hij dat het maar verbeelding was. Zijn voeten begonnen pijn te doen door de steentjes in zijn open sandalen. Nog nooit had hij zo ver gelopen; zijn enige stappen buiten het klooster waren de sporadische uitjes naar de markt in het dorp geweest. Dat was zijn enige contact met de buitenwereld waar ook vrouwen waren. Het was verboden ze aan te kijken, maar de blik van dat blonde meisje hield hem nog steeds bezig. Hij was gewaarschuwd voor hun macht, maar deze angst was overschaduwd door de vrees voor het lot dat hem wachtte in het klooster als zijn zondige gedachten bekend werden. Ook daarom moest hij daar weg, het was onmogelijk nog langer onder die vrome mannen te zijn die de vrouw uit hun leven hadden gebannen. Zijn vlucht zou de nodige ophef veroorzaken, zeker als duidelijk werd wat zijn doel was. Als pater Alphons zou weten dat hij op weg was naar de man die door de Roomse Kerk gezocht werd, dan waren de gevolgen niet te overzien. Pater Emanuel was in hun ogen een ketter die de brandstapel verdiende. Terwijl deze gedachten door zijn hoofd maalden, voelde het bij iedere stap als een opluchting om dit slangennest ver achter zich te laten. Hoe had hij het nog zo lang uit kunnen houden? Het klooster was een gevangenis geweest zonder het te beseffen.
De broeders waren zijn enige familie geweest, de buitenwereld was hem vreemd. Het voelde heel dubbel hier helemaal alleen in de bergen te dwalen. Angst en opluchting streden om aandacht. Hij was gewaarschuwd voor beren. ‘Niet wegrennen,’ had Paulus gezegd. ‘Stil blijven staan en hem niet in de ogen kijken, dan is de kans groot dat hij je met rust laat.’
Het was een weinig geruststellende raad. Zou hij rustig kunnen blijven als er zo’n bruin monster op hem afkwam? Maar als God hem goedgezind was, dan hoefde hij deze ervaring niet door te maken, hield hij zichzelf voor.
Zijn rugzak begon zwaar te worden en het werd snel donker; hij moest een plek voor de nacht vinden. Aangekomen op het hoogste punt had hij meer overzicht. De ondergaande zon was nog net zichtbaar onder de rood en paars gekleurde wolken. Net toen de laatste stralen achter de bergkam verdwenen, zag hij de donkere openingen in de rotsen. De voorzienigheid was met hem, dit was de plek die hij zocht. Het werd nu snel donker, hij moest opschieten. Met moeite baande hij zich een weg door de struiken en kwam, net voordat het helemaal donker was, hijgend aan op een klein plateau. Hij kon nog net meerdere openingen onderscheiden. Roepen leek hem niet verstandig, want er konden ook beren in huizen. Johannes besloot de nacht in een van de grotopeningen door te brengen en pater Emanuel morgen te gaan zoeken. In het duister van de grot ontgingen hem de sporen in de aarde. Hij was kennelijk niet het enige wezen dat hier beschutting zocht.
De droge takken die hij onderweg had verzameld vatten snel vlam met de tondeldoos die Paulus hem gegeven had. Het vuurtje beschermde hem tegen de optrekkende kou en hopelijk ook tegen wilde dieren. Hij zocht in zijn rugzak naar het brood en de kaas die hij voor zijn vertrek uit de keuken had gehaald. Bijna was hij betrapt, maar door op tijd weg te duiken achter de kruidenkast had hij kunnen voorkomen dat zijn plan in duigen viel. Hij bad dat de monnik hem niet zou zien. Zijn gebeden waren verhoord, God was met hem en dat had hem gesterkt in zijn plan.
Johannes zocht een geschikte plek om zijn vermoeide lichaam te kunnen ontspannen. Zijn gedachten vervaagden in het vlammenspel dat de grot spookachtig verlichtte. Hij viel al snel in een diepe slaap, de spanningen van delaatste dagen werden uit zijn lichaam verdreven, totdat die droom weer kwam. Hij zat op zijn knieën in een schaars verlichte kamer. Zijn naakte lichaam voorovergebogen. Een kreet schalde door de grot. Geschrokken van zijn eigen stem zat Johannes recht overeind. Hij keek om zich heen, maar zag niets. Het vuur was uitgegaan en het was een maanloze nacht. De roep van een uil deed hem huiveren; het klonk als de kreet van een dier in nood. Of was dat zijn gevoel na de nachtmerrie die hem al jaren kwelde? Nu hoorde hij een schuifelend geluid. Het kwam diep uit de ingewanden van de grot. Het geluid kwam steeds dichterbij. Het angstzweet brak hem uit, de droom werd weer realiteit. Hij kroop zo dicht mogelijk tegen de zijwand van de grot. Zijn bevende hand zocht op de tast naar het mes in zijn rugzak.